@
De bontagrom
Ik ben de zwarte bontagrom.
Ik loop het liefst een rondje om,
ik snuffelsnaffel overal
en eet dan vieze dogeral.
Kwabal! Kwabal! Kwabal!
Ik ben de zwarte bontagrom
en hou heel erg van kuralom.
Soms luier ik en kwezel wat
of jaag wat op de maliekat.
Rabat! Rabat! Rabat!
Ik ben de zwarte bontagrom
en ben zoals je ziet niet dom.
Ik heb een leven als een hond
maar ben verwend tot in de grond.
Kabont! Kabont! Kabont!
Helene Witkop-Jonker
@
Doodsstrijd
Het kalefatert in mijn borst,
dit gaat gepaard met grulle dorst
en kreuk in het vooronder,
en hoe ik ook naar adem snak
mijn afzuigpijp ligt in een knak,
ik word steeds ongezonder.
Al griepend bel ik 112,
kreun: mensen neem me nu toch mee,
mijn droes begint te scheuren.
Men adviseert me een citroen
rechtstreeks in mijn mond te doen,
en dat ik niet moet zeuren.
Ik pak zo’n vrucht in grote nood
en ben al bijna hersendood
als ik begin te kuren;
het bloed spuit uit mijn lanterfant,
begin te trillen met mijn hand,
dit kan niet lang meer duren.
Men transplanteert mijn wasemkap,
dit geeft verlossing van de drab;
ik voel me als herboren.
Doch dan versplintert met een knal
een grote holte vol met gal,
nu is de strijd verloren.
Kitty Schaap
@
de gele girafant
Tekening: Hannah Versteegen (7)
ken je de gele girafant
er is iets met hem aan de hand
hij smiespelt zachtjes kommerkwel
wat zit ik rottig in mijn vel
zijn lijf is nogal in de war
hij jammert potjandosie
ik ben totaal verkeerd gemaakt
ik lijk een gobbelebosie
hij heeft een nogal kleine kop
daaraan enorme oren
zijn benen zijn ontzettend groot
daar is hij mee geboren
zijn snuit is ook verschrikkelijk lang
die zwiept steeds van je zwingezwang
de girafant roept boebelebeten
mijn persoonlijkheid is zo gespleten
ontmoette ik maar een olieraf
zo’n mooie grijze vrijer
we zouden samen kroebelen gaan
dan werd ik vast wel blijer
en zo gebeurde het op een keer
de girofant liep heen en weer
toen zag hij hotsiebotsieknaf
een hele dikke olieraf
ze sloegen aan het kroebelen
en werden heel erg blij
want, zeiden ze alle twee gelijk
jij bent de andere helft van mij
van je hoebelaboebelarij
Helène Friebel
@
Requiem voor de walmus
Een walmus zat eenzaam op het terras
En dacht: Ik wou dat ik nog slechts Niemand was
Voor De Bioloog ben ik een open boek
Maar voor mezelf ben ik weggevlogen, zoek
De walmus zat, knarfste hard en dacht:
Ik wou dat ik een blije bultmug was
Vrij als een langnek-olifant in dracht
Een rosse russolini wil ik wezen
Aan de zwier, pimpel met de partiemezen
Die dansen in Cuba-na-na-na-na
Waar ze drinken van co-la-la-la-la
Aan de kusten van Rimi-ni-ni-ni-ni
Maar helaas, ik ben slechts een bruine vogel
De grijze veensputer is mijn grauwe neef
Met mijn iele vleugels flier ik nooit hoger
Alleen De Bioloog weet nog dat ik leef
Zo zat de walmus dus op het terras
Als een schampschaduw in de naggelnacht
Ongezien achter een glas gortemelk
Waar zelfs geen welkwolf hem nog had verwacht
Op vleugels van hinkepink hipte hij
Jachtig als een volvalk, zig-zag-zoekend weg
Hij raggelroekte nog ongehoord een laatste klacht
Mees-uilend fluitend uit zijn zuggelzog
Nooit is hij weergezien in het duister
Waarheen hij van het terras vervloog
‘Uitgestorven’, zegt De Bioloog
Maar ‘uitgeleefd’ is denk ik juister
Alleen de dicht-egels vermelden soms kras
Nog die vol kil verdriet verloren vlieder
Voor ieder die niet verder kijken wil
Lijkt het alsof hij toch slechts Niemand was
Léon Ripmeester
@
De mierkroscoop
Ik ben een mierkroscoop,
Mijn vader was heel monofoob,
Mijn moeder echter gonomaan,
Ze is nooit bij hem weggegaan.
Rawaan! Rawaan! Rawaan!
Ik ben een mierkroscoop,
Ik eet bij voorkeur rattenknoop,
Maar liever niet na negen uur,
Dan knerst mijn hele mierstructuur.
Rawuur! Rawuur! Rawuur!
Ik ben een mierkroscoop
En onderzoek de sliep en sloop
Van grobbeziel en slijkebreek
In Etten- Leur en Prinsenbeek.
Raweek! Raweek! Raweek!
Ik ben een mierkroscoop
En bied u mijn rayon te koop,
Het epibreren wordt te zwaar,
Ik kneuvel liever met elkaar.
Dit jaar! Dit jaar! Dit jaar!
Wim Buutveld
@
De brulboeibaviaan
Hier spreekt de brulboeibaviaan
Hij lust alleen maar krulbanaan
Zijn woorden klinken koud als ijs
Een zeepbel is zijn luchtpaleis
Hij drinkt uit grote roemervazen
Woont in de wereld van de dwazen
Die noemen zich zijn onderdanen
Zijn net als hij brulbavianen
Vaak verlaat hij zijn paleis
Gaat met zijn raadsheer saam op reis
Waant zich ver boven de wolken
Als hij strijd voert met zijn volken
Eens zal zijn brul verloren gaan
Als het noodlot toe gaat slaan
Als zijn land het niet meer slikt
En genoeg heeft opgehikt
Dan zwijgt de brulboeibaviaan
En zal het voortaan anders gaan
Dan spat de bel in duizend bonken
Is zijn rijk voorgoed gezonken
Els Schuring
@
In de woestmandarijn
Een miloenvliegje op een wandelende tak
begeleid door een grote appelnaaktslak
Samen door de woestmandarijn
het hete aardzand doet zo’n pijn
Perenstofjes in het rond
Was die citroenkameel niet eerst blond?
Op weg naar de Fata Orangina
Wat een hitte Jezus Mina!
Een lange dag, ook voor de kersantiloop
De kiwispin raakt geheel met zichzelf in de knoop
Toch beresterk, met een perzikenhuid
Blaast de banaanolifant het verhaaltje uit.
Karin Kraaijvanger
@
De wlrstzb en de oaauiuiu
’t is kuk noch flust,
maar we plarken er maar tzust
flachte de wlrstzb tegen de oaauiuiu noktoktust
’t is wraalr, ’t is fraalr
’t is nieie van krokwraalr
besiete de oaauiuiu mezemtraalr
’t is akbonie, subbubinouri
plegde de wlrstzb er klammernan
noag, ’t is krakknalafali, zieziegezienie
en ze tektonieden falgotzian
Silvester van Rijckevorsel
@
de heks van Woesteweer
Tekening: Hannah Versteegen (7)
wat is er met de oude heks
de heks van Woesteweer
ze is verdrietig en ook boos
kniebeleknoebeleknoos
ze gaat verschrikkelijk tekeer
de oude heks van Woesteweer
haar bezem is verdwenen
kniebeleknoebelewintertenen
maar daar komt de Gelaarsde kat
de kat van Woesteweer
hij draagt de bezem van de heks
kniebeleknoebelekneks
wat is ze blij de oude heks
de heks van Woesteweer
ze vliegt een rondje van plezier
kniebeleknoebeleknier
Helène Friebel
@
De telaatvraat
In een holletje in het bos
Zit de telaatvraat stil te wachten
Tot hij eenieder die passeert
Verlost van al zijn klachten
Als familielid van de ergerknergen
Heeft hij ook zijn eigen ding
Hij ergert zich aan latelingen
Die hij verschompelt in één sling
Toch was er eens een tevlugsnug
Die kwam te laat voorbij de vraat
Die verwoest en snierend hapte
Maar mishapte, dus net te laat
Zo ziet u maar, ook de telaatvraat
Is zelf ook soms niet op tijd
Dat brengt het schaamrood op zijn wangen
En het schaamgroen ook, geheid
De telaatvraat schaamt zich diep
En behalve soms in deze verzen
Wordt er niet over gekletst
Behalve door de roddelperzen
Kees Vreeburg
@
Gorgel-160’je
de blauwbilgorgel is vermoord
tijdens het grazen van wieriksgekorgel
uit zijn koch zijn nog een worgel
en een kiq ‘qwiek!’ gehoord
rotte roedel roodlipmorgûl!
Léon Ripmeester
@